Sluis geboren oktober, gedoopt 2 november 1695 - 's-Hertogenbosch 27 maart 1771 Was na zijn opleiding aan de Illustre School sinds 13 februari 1718 predikant op fort Isabella en Anthonyschans bij Den Bosch en kwam 12 april 1733 in gelijke functie naar de stad. Na de dood van G.U. Roemer (1672-1741), die door hem in een lijkrede was herdacht, werd hij op zijn verzoek 13 februari 1741 tegelijk met D. Noortbergh (1698-1783) benoemd tot hoogleraar in de Oosterse talen op een jaarwedde van 125,-. Hij opende zijn colleges met een Oratio qua mysterium acrostichidum Psalmorum ingagabat.
Met zijn collega's Daniël Noortbergh en Clemens Keuchenius (1707-1788)* predikant te Vught, nam de Witt in 1741 het initiatief om van schepenen toestemming te krijgen voor een plechtige herdenking van het honderdjarig bestaan van de Classis van Den Bosch en 2 augustus 1741 hield hij in de St. Janskerk voor een talrijk gehoor, ook van buiten de stad, een gedachtenisrede, waarin hij tot zijn spijt en schaamte constateerde, dat de Hervorming in de afgelopen eeuw in de Meierij nauwelijks enige voortgang gemaakt had, zich beklaagde over de toenemende gemeenzaamheid van velen van de zijnen met de katholieken, en de Staten-Generaal en de Raad van State bezwoer, zich tegen de aanwas van het pausdom in Den Bosch en omgeving te verzetten.
De Witt was een vruchtbaar schrijver en fel polemist, maar zijn dubbele functie en zijn wetenschappelijk werk legden zo-
| 266 |
veel beslag op zijn tijd, dat de vervulling van zijn ambtelijke plichten daaronder moest lijden. Zo sprak de Herv. kerkeraad 4 december 1747 zijn afkeuring uit over de frequente afwezigheid van de Witt in de vergaderingen. In hetzelfde jaar geraakte de Witt met zijn collega Abd. Velingius (1721-1803) in een scherp, mondeling en schriftelijk uitgevochten conflict over het klandestiene huwelijk van deze laatste. Bij het Levensbericht van Velingius zal daarover verder worden gesproken.
Als predikant is de Witt 20 maart 1749 met emeritaat gegaan. Het hoogleraarschap heeft hij bekleed tot 1758; het daarvoor vastgestelde salaris is hem tot zijn dood uitbetaald. Hij is 2 april 1771 in de St. Janskerk begraven.
De Witt woonde te Den Bosch aanvankelijk samen met zijn ongetrouwde zuster Jacoba. Met haar kocht hij 30 september 1733 het huis St. Jorisstraat 82, dat 19 november 1724 door Prof. Ant. Martini (1654-1730) ten behoeve van zijn zoon mr. Hendrik Bernard Martini (1693-1776) was aangekocht, maar dat enkele jaren later weer in andere handen was overgegaan. Bij een gerechtelijke verkoop ten laste van Derck Jacob Sweerts de Landas, Heer van Oyen, voegden zij 24 mei 1738 nog twee aangrenzende huizen aan hun bezit toe; daarna lieten zij het gehele complex voor hun eigen bewoning verbouwen.
Als emeritus predikant-hoogleraar is de Witt 13 januari 1763 te Den Bosch in ondertrouw gegaan met Cornelia Kalff, weduwe van Marcelis van den Dungen (begraven St. Geertruikerk 23 mei 1760). Zijn weduwe erfde van hem en zijn zuster de door hen bewoonde huizen in de St. Jorisstraat. Zij verkocht ze 31 januari 1775 aan Wilhelmus Velingius (overleden juli 1775), echtgenoot van Jacoba Cornelia de Jong (1751-1792), die 10 april 1777 de vrouw zou worden van Prof. J.J. van Drunen (1733-1804).
| 267 |
Werd na de vroege dood van zijn vader Cornelis de Witt (predikant St. Oedenrode N.B. 1690, Groede Z. 1690, Sluis Z. 1694, ov. Sluis 4 februari 1701, 33 jaar oud) door zijn moeder Anna Margaretha van Espendonck naar den Bosch gezonden. Hij bezocht daar met zijn jongere broer Timotheus (1698-1724), die volgt, de Latijnse School onder de rector B. Noortbergh (1652-1731) en volgde van 1711 af met zijn broer aan de lllustre School colleges in het | 96 |
Grieks van L. van Eybergen (1663-1738), in het Hebreeuws en Chaldeeuws van J. Leyendecker (1668-1722), in de wijsbegeerte van B. Massing (1652-1720) en in de theologie van A. Martini (1654-1730). In onderscheid met zijn broer, die zijn studie te Franeker en later te Utrecht voortzette, heeft hij zijn gehele opleiding voor de predikdienst in Den Bosch ontvangen, wellicht wegens het lichaamsgebrek, waardoor hij van jongs af in zijn bewegingen belemmerd werd; van zijn rechter arm en been kon hij, waarschijnlijk tengevolge van kinderverlamming, slechts weinig gebruik maken; hij schreef met de linkerhand. Na in 1717 onder de classis van Den Bosch als proponent te zijn toegelaten, deed hij 13 februari 1718 zijn intrede als predikant op fort Isabella en Anthonyschans bij Den Bosch; 12 april 1733 kwam hij in gelijke functie naar de stad. Na de dood van G.U. Roemer (1672-1741), die door hem in een lijkrede was herdacht, werd hij op zijn verzoek 13 februari 1741 tegelijk met zijn ambtgenoot als predikant D. Noortbergh (1698-1783) benoemd tot hoogleraar in de Oosterse talen aan de Illustre School op een jaarwedde van f 125, -. Hij opende zijn colleges met een Oratio qua mysterium acrostichidum Psalmorum indagabat.
Met zijn collega's D. Noortbergh en Cl. Keuchenius (1707-1788, NNBW, IX, 508, BWPG, IV, 742), predikant te Vught, nam De Witt in 1741 het initiatief om van schepenen toestemming te krijgen voor een plechtige herdenking van het honderdjarig bestaan van de classis van Den Bosch en 2 augustus 1741 hield hij in de St. Janskerk voor een talrijk gehoor, ook van buiten de stad, een gedachtenisrede, waarin hij tot zijn spijt en schaamte constateerde, dat de Hervorming in de afgelopen eeuw in de Meierij nauwelijks enige voortgang geboekt had, zich beklaagde over de toenemende gemeenzaamheid van velen van de zijnen met de Katholieken, en de Staten-Generaal en de Raad van State bezwoer, zich tegen de aanwas van het Pausdom in Den Bosch en omgeving te verzetten.
De Witt voerde ondanks zijn liohamelijke handicap een vaardige pen en was bijzonder bedreven in felle polemieken, maar zijn dubbele functie en zijn wetensohappelijk werk legden zoveel beslag op zijn tijd, dat de vervulling van zijn ambtelijke plichten daaronder moest lijden. Zo sprak de Hervormde kerkeraad 4 december 1747 zijn afkeuring uit over de frequente afwezigheid van De Witt in de vergaderingen.
In hetzelfde jaar geraakte De Witt met zijn collega Abd. Velingius (1721-1803) in een scherp, mondeling en schriftelijk uitgevochten conflict over het clandestiene huwelijk van deze laatste, dat tot een uitgebreide pennestrijd van voor- en tegenstanders van de twee opponenten aanleiding heeft gegeven.
| 97 |
Als predikant is De Witt 20 maart 1749 met emeritaat gegaan. Het hoogleraarschap heeft hij bekleed tot 1758; het daarvoor vastgestelde salaris is hem tot zijn dood uitbetaald. Hij is 2 april 1771 in de St. Janskerk begraven.
De Witt woonde in Den Bosch aanvankelijk samen met zijn ongetrouwde zuster Jacoba. Met haar kocht hij 30 september 1733 het huis St. Jorisstraat 82, dat 19 november 1724 door Prof. A. Martini ten behoeve van zijn zoon mr. Hendrik Bernard Martini (1693-1776) was aangekocht, maar dat enkele jaren later weer in andere handen was overgegaan. Bij een gerechtelijke verkoop ten laste van Derck Jacob Sweerts de Landas, Heer van Oyen, voegden zij 24 mei 1738 nog twee aangrenzende huizen aan hun bezit toe; daarna lieten zij het gehele complex voor hun eigen bewoning verbouwen.
Als emeritus predikant-hoogleraar is De Witt 13 januari 1763 te Den Bosch in ondertrouw gegaan met Cornelia Kalff, weduwe van Marcelis van den Dungen (begr. St. Geertruikerk, 23 mei 1760). Zijn weduwe erfde van hem en zijn zuster de door hen bewoonde huizen in de St. Jorisstraat. Zij verkocht ze 31 januari 1775 aan Wilhelmus Velingius (ov. juli 1775), echtgenoot van Jacoba Cornelia de Jong (1751-1792), die 10 april 1777 de vrouw zou worden van de Bossche hoogleraar J. J. van Drunen (1733-1804).
GESCHRIFTEN: De groote zaligheyt door den Heere eerst verkondigt en bevestigt, ofte eene verklaring van den eersten psalm, A'dam, 1725; De heilzame vruchten van een getrouwe Evangelydienst, na het volmaakte voorbeeld van dien grooten leeraar der gerechtigheit Christus Jezus, A'dam, 1738; De bittere weeklacht van trouwe voorgangeren wegens de hooggaande, en aanhoudende watervloet, met de gronden ter gewenschte uitreddinge den Heere voorgedragen, en ter gelegentheit van den laasten water-vloet voorgestelt in een leer-rede over Ps. XCIII, 3, 4, 5 (uitgesproken in het hoogkoor der St. Janskerk, 13 januari 1741), 's-Hert., 1741; Oratio qua mysterium acrostichidum Psalmorum indagabat (niet gedrukt?), 1741; De volle uitreddinge, en volmakinge van Gods bedrukte kerk, van hare trouwe voorgangeren gelovig verwacht, en alle den omstanderen bekent gemaakt, nevens de gronden van die hunne verwachtinge den Heere zelfs voorgehouden, voorgestelt ter gelegentheit van het eerste eeuwenfeest van het classis van 's Hertogenbosch, ter herdenkinge van Gods vorige goedertierentheden, en ter aanzugtinge van derzelver bestendige achtervolginge, geviert op den 2 van Augustus des jaars MDCCXLI, met de woorden van Ps. CXXXVIII, v. 8, 's-Hert., 1741; Eere en leere van den Heer Bernhardus Keppel verdedigd, A 'dam, 1746 (n.a.v. B. Keppel, 1685-1756, NNBW, IX, 502, BWPG, IV, 729-732, De waarheit vervolgt en verdrukt en het recht der kerke verraaden en verkracht in den persoon van Bernh. Keppel, predikant te Monnikendam, A' dam, 1744); Beredeneert Vertoog wat van eene clandestine verloovinge en huwelyks voltrekkinge buiten 's lants en buiten kennisse der ouderen te oordeelen zy, en hoe billyk daartegen de kerkelyke censuur, ter weeringe van dusdaanig eene ergernisse, geoeffent werde. Briefs-wyze voorgestelt, A'dam, 1748; Het gebedt der verdrukten . . . of eene schriftmaatige verklaaring van den CIIen Psalm, A'dam, 1749; 11 Predikatien. De eerste over de sleutelen des hemelrijks en de kerkelijke tugt; de tweede over der Christenen regt betamende Sabbath-
| 98 |
vieringe, over de XXXI en XXXVIII Zondagsche Afdeelingen van den Heidelbergschen Catechismus, A'dam, 1749; Afgeparste verantwoording op de Gravamina of Bezwaarnissen ingebragt door D. Abdias Velingius teegen het Beredeneert Vertoog, wat van eene clandestine verloovinge en huwelyks-voltrekkinge buiten 's lants en kennisse der ouderen te oordeelen zy, A'dam, 1749 (De Gravamina van Velingius zijn hier afgedrukt op blz. 19-42); Leerrede ter bevestiging van ds. Noortberg, uit Spreuken, XXVIII, 23, A'dam, 1756; Godtvrugtige beschouwing der aardbevingen by gelegentheit van Lissabons ondergang en de ondervondene aardbevingen, Briefswijze ontvouwt, en ter betragtinge van ware Godtvrugt aangedrongen. Met een Voorreden van Albertus Voget, Doctor en Professor der Heilige Godtgeleertheit te Utrecht. Thans Rector dier Academie, Utrecht, 1756 (A. Voget, 1695-1771, NNBW, X, 1129-1130); Dissertatio ad elucidationem Proverbiorum Salomonis, A'dam, 1762; Trias dissertationum ad clariorem Proverbiorum Salomonis elucidationem, A'dam, 1765; Pentas dissertationum ad clariorem Proverbiorum Salomonis elucidationem, A'dam, 1766; Het geestlyk psalmgezang onderzogt, verklaart en aangebonden, A'dam, 1767; Herderlyke brief, toegezonden aan de Gemeinte van 's Hartogenbosch, ter waarschouwinge tegen de arglistige verleidinge der Hernhutters, A'dam, 1768; Trias dissertationum altera, qua Proverbiorum divinitas ceteraque eorum attributa asseruntur, A'dam, 1770; De historie van het sacrament van mirakel onderzogt en de ydelheid daarvan zedig aangetoont, A'dam, 1770.
LITTERATUUR: NNBW, V, 1144; Glasius, lil, 617-618; Nagtglas, II, 991; Velingius, 93, Hermans, 28-29; De Haas, 151-153, 157-158; Boekzaal, XVIII (april 1724), 485-489, CXIII (april 1771), 457-460; Hezenmans, 's-Hert., 382-383; SvY, I, 423-426; Cl. Keuchenius, Kenophoonia Velingiana, of het ijdel roepen van Abdias Velingius ... predikant tot 's Hertogenbosch, voorgestelt in een vertoog waar in getoont word, dat zeer ongegrond zijn alle bezwaamissen welke Velingius tegen 't boekje van C. de Witt (geďntituleert Beredeneert Vertoog ...) heeft kunnen goedvinden aan 't eerw. classis van 's Hertogenbosch den 8 October 1748 over te geven, A'dam, 1749; dez., Berigt en verantwoording, waarin onder anderen uit een brief van de Eerw. Theologische Faculteit te Franeker getoont wordt, waarom en op wat grondt hij agter het Titelbladt van zyn werkje genaamt Kenophoonia Velingiana heeft laten drukken, zoaals daar te zien is, Breda, 1749; P . Grootveld, Pattaecion, of gestrafte Lasteraar, onder een duidelyk bewys, dat het Beredeneert Vertoog van Cornel. de Witt, Predikant en Professor der Oostersche Talen te 's Hertogenbosch, aangaande een Clandestine Verlovinge, enz. gantsch billyk, stigtelyk en een Getrouw Leeraar in Godts Kerke ten uiterste betamelyk zy, en dat daar en tegen het vuile libel van deszelfs Tegenschryver P.V.D.A. onder den titel van Gestrafte Liefdeloosheidt, enz. alle Blyken van Onverstandt, onheilige Spot en Lastertaal en velerlei Goddeloosheidt behelze, I, Breda, 1749, II, Breda, 1750; Eenvoudige zaamenspraken, voorgevallen by gelegentheid van het Jubilé van het H. Sacrament van Mirakel, geviert te Brussel in den jaare 1735. Welke onder Godts genadigen zegen aanleiding gegeven hebben ter bekeering van twee Hollanders, opgesteld omtrent de tijd, dat de laaste zijne Geloofsbeleidenis gedaan heeft in November 1761, waer in aangeteekent en wederlegt worden de ongegronde onderstellingen, verkeerde gissingen en verwringingen der Leerstukken van de Roomsch-Catholyke Kerke, onlangs verspreid in zeker boekje uitgegeven door Cornelius de Witt, Hoogleeraar der Oostersche taal en rustend Predikant te 's-Bosch, Antwerpen, z.j. (1772).
| 99 |
1949 |
Van AlphenCornelius de WittGekomen van Isabelle en Anthonyschansen 12 april 1733, emeritus 20 maart 1749 Van Alphen's Nieuw Kerkelijk Handboek (1949) 265 |
|
1969 |
F.L.R. SassenCornelis de WittSluis geboren oktober, gedoopt 2 november 1695 - 's-Hertogenbosch 27 maart 1771 Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch 1636-1810 (1969) 266 |
|
1970 |
F.L.R. SassenCornelis de WittSluis (Z) gedoopt 2 november 1695 - 's-Hertogenbosch 27 maart 1771 Studenten van de Illustre School te 's-Hertogenbosch 1636-1810 (1970) 96-99 |
Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme 5 (2001) 575-576
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 158
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) VII, 151, 152, 153, 157, 158, 264
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 221, 393-395
Kees van den Oord, Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) II.108
F.L.R. Sassen, 'Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch' in: Varia Historica Brabantica III (1969) 237, 253, 266-269, 276, 278, 279, 283, 284, 290, 310
Ferd. Sassen, Studenten van de Illustre School te 's-Hertogenbosch 1636-1810 (1970) 96-99
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 267, 277, 278, 366, 367